Er is nog te weinig bekend over de eisen dat zingen stelt aan de lichaamshouding in het algemeen en aan de positie van het hoofd en de cervicale wervelzuil in het bijzonder. Een interessante studie van Gillian Johnson en Margot Skinner, twee onderzoekers aan de School of Physiotherapy van de Universiteit van Otago, Nieuw-Zeeland, zocht naar antwoorden (1).
Professionele opera vergt interacties tussen het strottenhoofd en de nek die variëren afhankelijk van het timbre en intensiteit van de zanger in kwestie. Een correcte lichaamshouding en in het bijzonder een correcte positie van hoofd en nek, is een noodzaak om een optimale zangstem te produceren. Eerder werd al aangetoond dat de positie van hoofd en nek de kwaliteit van de zangstem kan beïnvloeden. Dit bevestigt de hypothese dat de motoriek die de stem controleert functioneel gekoppeld is met de motoriek die de hoofd- en nekpositie controleert (2). Iedere verandering die de voor-achterwaartse beweging van de nek belemmert, heeft een mogelijke invloed op de noodzakelijke controle van de luchtstroom en luchtdruk doorheen de vocal tract. De onmogelijkheid om de positie van de nek subtiel te wijzigen om de luchtstroom en luchtdruk te optimaliseren kan zorgen voor een vermindering van de zangcapaciteiten.
De nodige fysiologische aanpassingen die horen bij professionele opera zijn onder andere de maximale kanteling van het schildkraakbeen (cartilago thyroidea) en het fijn afstemmen van de pharyngobuccale ruimte in functie van het stemgeluid. Tijdens het zingen combineert de geoefende zanger verschillende fysiologische aanpassingen van het respiratoire, articulaire en laryngeale systeem die verschillen ten opzichte van ongeoefende zangers (3).
Het doel van de studie van Johnson en Skinner bij professionele operazangers was in hoofdzaak om veranderingen van de cranio-cervicale houding tijdens het zingen te identificeren en deze te vergelijken met de gestandardiseerde rechtopstaande houding in rust. Deze informatie kan inzichten opleveren over de fysieke eisen die professionele opera stelt aan de cervicale wervelkolom tijdens het zingen.

Twee röntgen-cephalogrammen werden gemaakt, waarvan één tijdens een specifieke zangopdracht, bij 18 professionele operastudenten, 12 vrouwen en 6 mannen. Verschillende markeringspunten, verbindingslijnen en afstanden tussen markeringspunten werden nadien op de röntgenopnames aangebracht om de opnames te kunnen vergelijken.

Tijdens het zingen was er een significante verandering van de positie van de atlas (C1-wervel) ten opzichte van de verticale, een significante verandering van de positie van de axis (C2-wervel) en de C4-wervel ten opzichte van de horizontale en was er een significante verandering van de positie van de axis ten opzichte van de schedel, in vergelijk met de positie in rust. Van de cranio-cervicale houdingsvariabelen tijdens het zingen waren de hoeken tussen de atlas en C4 ten opzichte van de horizontale significant gerelateerd aan een grotere ruimte van de keelholte op het niveau van C3.
Stemproblemen na cervicale chirurgie zijn reeds beschreven en werden vaak toegeschreven aan een mogelijke beschadiging van de nervus laryngeus superius (4). Deze studie toont aan dat ook een verminderde beweeglijkheid van de hoge cervicale wervelkolom een belangrijke beperking kan zijn voor de professionele operazanger. Deze beperkingen kunnen ontstaan na cervicale chirurgie maar het is helemaal niet ondenkbaar dat ook functionele beperkingen in de cervicale en atlanto-occipitale regio een impact kunnen hebben. Hypertonie in de hoge cervicale wervelkolom en ter hoogte van de atlanto-occipitale regio is helemaal niet zeldzaam, integendeel. Deze dysfuncties kunnen de mogelijkheden om de nodige houdingsveranderingen uit te voeren tijdens het zingen verminderen en op die manier bijdragen tot vermindering in stembereik, vooral in de hogere regionen. Met andere woorden, een dysfunctie van de hoge cervicale wervelzuil en de atlanto-occipitale gewrichten kan mogelijk de controle van de luchtstroom negatief beïnvloeden en op die manier zorgen voor een gebrek aan subtiele wijzigingen in de zangkwaliteit bij professionele zangers.